dinsdag 20 maart 2012

Crash


 

      
Misschien moet ik kleine lettertjes gebruiken.
Want als ik dit zou voorlezen, zou ik het fluisterend doen.
Na de tweede training schoot me een verhaal te binnen dat ik lang geleden las.
“De foltering van de hoop”, ( voor de leesgierigen;  La torture par l’espèrance, Torture by hope door  Auguste de Villiers de L’Isle-Adam) over een man, gevangen in een kerker.
Dromend van zijn familie, en van de dingen die hij wil doen als hij weer vrij zal zijn. Wat denk ik iedereen doet die in de bak zit, tot dusver niks bijzonders.
Maar dan ziet hij opeens dat zijn kletsende bewakers de deur niet goed dicht hebben gedaan- die staat op een kiertje. Hij ruikt zijn kans. Wacht tot de bewakers in slaap zijn gevallen, en héél voorzichtig sluipt hij, bevriezend bij elk geluid, richting uitgang. Hij voelt de frisse nachtlucht, en ziet in gedachten al de sterren waar hij zometeen onder zal lopen. Steeds verder, tot hij nét buiten de poort is. En daar wachten andere bewakers hem op. Hup, terug de cel in.
Poging mislukt. Desalniettemin, hij heeft wel geproefd van de vrijheid. Dus als een tijd later weer de deur openblijft, herhaalt het ritueel zich. Weer wordt hij teruggehaald, nu net voor de poort.
Week na week, hetzelfde, steeds iets eerder. Na de zoveelste keer durft hij er niet meer in te geloven, hij geeft het op.
De deur van zijn cel is daarna altijd opengebleven. De muren zaten in zijn eigen hoofd.
Neem mensen hun hoop af en ze bestaan niet meer.
Wat een horror, dacht ik.

Deze keer gaat het, en ik druk me voorzichtig uit, een tandje harder.
Mijn belevenis is er in eerste instantie wel op vooruitgegaan, gelóóf maar dat ik tegenwoordig op mijn ademhaling let.
Dus als  ik moet kruipen met een zandzak, springen met een zandzak, draaien op een bal, lopen op vuisten en voeten en zwaaien met een kettlebell puf ik alsof ik weeën heb, en het werkt ook nog. Geen ademtekort, ha, pak aan. Mij krijg je niet meer gek. Zelfs de frustratie als ik het steeds opnieuw moet doen heb ik ingecalculeerd.
Stoten op een bewegend doel; ik let erop niet al m’n krachten te verspelen.
Ik ben bijna trots op mezelf.
Mijn armen worden wel moe. Spieren beginnen te verzuren.
Maakt niet uit, doorgaan.
Dan, wéér dat pak, wéér die benauwing. Ik moet vechten tegen iemand die nog helemaal fris is, ingepakt zodat ik hem niet kan raken. Ik krijg bokshandschoenen aan om geen grip te kunnen hebben, en touwen aan mijn schouders waaraan ik teruggerukt word als ik aanval.
Ik probeer het, maar wanhoop groeit. Zeker als ik bij elke ruk ook nog een ram in mijn rug krijg.
Ik val aan, het is kansloos. Ik ga ervoor, maar telkens word ik weer op de grond gesmakt.
Ik zou dit moeten kunnen, anders krijg ik het niet voorgeschoteld, toch?
Ik probeer te ademen, en voorbereid te zijn. Toch kan ik niks, bereik ik nog minder.
De houdingen, het constante falen, de druk op mijn borst, het triggert iets. Kracht verdwijnt steeds meer. Het voelt zo machteloos dat ik niet meer focus en mijn grootste tegenstanders niet aan zie komen; de demonen in mijn eigen hoofd.
Als oude bekenden staan ze plotseling onuitgenodigd op de stoep. Ze sleuren me mee langs de landkaart van mijn gedachten, door onverlichte steegjes, putten en afgronden waar ik nooit meer in hoopte te hoeven kijken. Ze zijn te diep. Ik wil er ook niet in kijken, want ik weet niet meer waar ik ben, overal, maar niet hier.
Ik geef op, ik ga neer, ik ga out. I crash and burn.
Dit voelt kut,  heel erg kut.
Het verschil is alleen dat dit in een gecontroleerde omgeving gebeurt – ik hoef het niet alleen te doen. Deze keer heb ik hulp om alles recht in de ogen te kijken.
Ik zit in die kerker, slinger heen en weer tussen hoop en angst. Ik lik mijn wonden, en probeer te hergroeperen. Ik weet totaal niet meer wat gezegd is tijdens het eindeloze praten erna, maar ergens heeft het toch wortel geschoten.
Fuck hoop. Fuck deuren. Ik ga op zoek naar een raam.
Ik gelóóf gewoon dat het er is.








Geen opmerkingen: