Misschien moet ik kleine lettertjes gebruiken.
Want als ik dit zou voorlezen, zou ik het fluisterend doen.
Na
de tweede training schoot me een verhaal te binnen dat ik lang geleden las.
“De
foltering van de hoop”, ( voor de leesgierigen;
La torture par l’espèrance, Torture by hope door Auguste de Villiers de L’Isle-Adam) over een
man, gevangen in een kerker.
Dromend
van zijn familie, en van de dingen die hij wil doen als hij weer vrij zal zijn. Wat
denk ik iedereen doet die in de bak zit, tot dusver niks bijzonders.
Maar
dan ziet hij opeens dat zijn kletsende bewakers de deur niet goed dicht hebben
gedaan- die staat op een kiertje. Hij ruikt zijn kans. Wacht tot de bewakers in
slaap zijn gevallen, en héél voorzichtig sluipt hij, bevriezend bij elk geluid,
richting uitgang. Hij voelt de frisse nachtlucht, en ziet in gedachten al de
sterren waar hij zometeen onder zal lopen. Steeds verder, tot hij nét buiten de
poort is. En daar wachten andere bewakers hem op. Hup, terug de cel in.
Poging
mislukt. Desalniettemin, hij heeft wel geproefd van de vrijheid. Dus als een
tijd later weer de deur openblijft, herhaalt het ritueel zich. Weer wordt hij
teruggehaald, nu net voor de poort.
Week
na week, hetzelfde, steeds iets eerder. Na de zoveelste keer durft hij er niet
meer in te geloven, hij geeft het op.
De
deur van zijn cel is daarna altijd opengebleven. De muren zaten in zijn eigen
hoofd.
Neem
mensen hun hoop af en ze bestaan niet meer.
Wat
een horror, dacht ik.
Deze
keer gaat het, en ik druk me voorzichtig uit, een tandje harder.
Mijn
belevenis is er in eerste instantie wel op vooruitgegaan, gelóóf maar dat ik
tegenwoordig op mijn ademhaling let.
Dus
als ik moet kruipen met een zandzak,
springen met een zandzak, draaien op een bal, lopen op vuisten en voeten en
zwaaien met een kettlebell puf ik alsof ik weeën heb, en het werkt ook nog.
Geen ademtekort, ha, pak aan. Mij krijg je niet meer gek. Zelfs de frustratie
als ik het steeds opnieuw moet doen heb ik ingecalculeerd.
Stoten
op een bewegend doel; ik let erop niet al m’n krachten te verspelen.
Ik
ben bijna trots op mezelf.
Mijn
armen worden wel moe. Spieren beginnen te verzuren.
Maakt
niet uit, doorgaan.
Dan,
wéér dat pak, wéér die benauwing. Ik moet vechten tegen iemand die nog helemaal
fris is, ingepakt zodat ik hem niet kan raken. Ik krijg bokshandschoenen aan om
geen grip te kunnen hebben, en touwen aan mijn schouders waaraan ik teruggerukt
word als ik aanval.
Ik
probeer het, maar wanhoop groeit. Zeker als ik bij elke ruk ook nog een ram in
mijn rug krijg.
Ik
val aan, het is kansloos. Ik ga ervoor, maar telkens word ik weer op de grond
gesmakt.
Ik
zou dit moeten kunnen, anders krijg ik het niet voorgeschoteld, toch?
Ik
probeer te ademen, en voorbereid te zijn. Toch kan ik niks, bereik ik nog
minder.
De
houdingen, het constante falen, de druk op mijn borst, het triggert iets.
Kracht verdwijnt steeds meer. Het voelt zo machteloos dat ik niet meer focus en
mijn grootste tegenstanders niet aan zie komen; de demonen in mijn eigen hoofd.
Als
oude bekenden staan ze plotseling onuitgenodigd op de stoep. Ze sleuren me mee
langs de landkaart van mijn gedachten, door onverlichte steegjes, putten en
afgronden waar ik nooit meer in hoopte te hoeven kijken. Ze zijn te diep. Ik
wil er ook niet in kijken, want ik weet niet meer waar ik ben, overal, maar
niet hier.
Ik
geef op, ik ga neer, ik ga out. I crash
and burn.
Dit
voelt kut, heel erg kut.
Het
verschil is alleen dat dit in een gecontroleerde omgeving gebeurt – ik hoef het
niet alleen te doen. Deze keer heb ik hulp om alles recht in de ogen te kijken.
Ik
zit in die kerker, slinger heen en weer tussen hoop en angst. Ik lik mijn
wonden, en probeer te hergroeperen. Ik weet totaal niet meer wat gezegd is
tijdens het eindeloze praten erna, maar ergens heeft het toch wortel geschoten.
Fuck
hoop. Fuck deuren. Ik ga op zoek naar een raam.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten